Beleggen in fossiele energie? Geen invloed zonder desinvesteringen!

Dit opiniestuk is op 6 december 2021 gepubliceerd op Change.Inc.

Pensioenfonds ABP baarde onlangs opzien met zijn aankondiging beleggingen in fossiele bedrijven als Shell te verkopen. Sindsdien woedt er een debat over de vraag of ABP de energietransitie wel of juist niet vooruit helpt. “Desinvesteren is een verstandige strategie”, menen hoogleraar Bert Scholtens en Piet Sprengers van ASN Bank, omdat beleggers daarmee de aandacht kunnen verleggen naar een effectievere engagementstrategie.

Onlangs hebben drie pensioenfondsen - ABP, PME en Pensioenfonds Horeca & Catering - besloten hun aandelen in olie-, gas- en kolenbedrijven te verkopen. Zij willen er niet langer in beleggen. Hun besluit was een verrassing. Tot voor kort zetten deze pensioenfondsen hun invloed als belegger in om fossiele-energiebedrijven te bewegen hun bedrijfsmodel om te bouwen tot een duurzaam model. Volgens critici hebben de pensioenfondsen met de verkoop van hun aandelen hun invloed op de verduurzaming van de fossiele-energiesector verspeeld.

Die mening is gebaseerd op de veronderstelling dat engagement (invloed via dialoog) en desinvesteren (aandelen verkopen) niet samengaan. Ze worden neergezet als tegenovergestelde strategieën om ondernemingen aan te zetten tot verduurzaming. Wij menen dat deze strategieën elkaar juist aanvullen. Een beleggingsstrategie wordt namelijk bepaald door meerdere zaken: de sector waarin je belegt; de waardeketen van het bedrijf waarin je belegt, inclusief toeleveranciers en afnemers; de problematiek waarmee specifieke sectoren te maken hebben; en de voortgang van bedrijven en sectoren op het gebied van duurzaamheid. In een strategie die dit alles in aanmerking neemt, hebben zowel engagement als desinvesteren een plek.

Desinvesteren is de juiste beslissing

Wij denken dat desinvesteren – met als doel de economie sneller CO2-vrij te maken – de juiste beslissing is als het gaat om beleggingen in fossiele bedrijven. Waarom? Ten eerste hebben alle grote beursgenoteerde fossiele-energieproducenten nauwelijks voortgang geboekt in het terugdringen van de CO2 uitstoot, ondanks intensief engagement in de afgelopen decennia. Ten tweede is deze sector heel geconcentreerd: 70% van alle uitstoot van broeikasgassen door de mens komt bij slechts negentig bedrijven vandaan. Dat maakt desinvesteren effectief als een fors deel van de beleggers samen actie onderneemt. Bijvoorbeeld de ruim 600 financiële instellingen aangesloten bij Climate Action 100+, die samen meer dan 60 duizend miljard dollar beleggen. Als zij het voorbeeld van de Nederlandse fondsen zouden volgen, nemen de vermogenskosten van de fossiele-energieproducenten fors toe. Dat zet hun rentabiliteit structureel onder druk.

Bovendien hebben de pensioenfondsen ook ná desinvesteren nog steeds invloed op de fossiele bedrijven, misschien nog meer dan daarvoor. Dat komt door de waardeketen van fossiele brandstoffen. De pensioenfondsen kunnen hun engagement verleggen van de producenten naar de grootverbruikers van fossiele energie: sectoren als staal, elektriciteit, transport, bouw, chemie en technologie. Bij deze grootverbruikers kan engagement effectief zijn om drie redenen. Ten eerste wijzen de fossiele-energieproducenten erop dat zij ‘enkel willen voldoen aan de vraag uit de markt’. Laat dat nu precies de markt zijn waar genoemde pensioenfondsen hun engagement naar verleggen. Ten tweede bleven fossiele staatsbedrijven uit bijvoorbeeld het Midden-Oosten bij het engagement tot nu toe buiten schot omdat ze niet beursgenoteerd zijn. Door het engagement te verleggen naar grootverbruikers breiden pensioenfondsen hun invloed ook uit naar deze bedrijven. En ten derde is engagement met grootverbruikers kansrijker dan met fossiele bedrijven. Dat komt doordat niet de kernactiviteit van de onderneming ter discussie staat, zoals het maken van staal, maar de manier waarop het bedrijf dat doet: met bijvoorbeeld groene waterstof in plaats van steenkool.

Verleg focus naar grootverbruikers van energie

Het engagement met grootverbruikers moet wel in een hogere versnelling. Bijvoorbeeld door specifieke doelen te stellen en vooraf expliciet te maken welke consequenties het heeft als bedrijven die niet halen. Pensioenfondsen kunnen bijvoorbeeld op de aandeelhoudersvergadering voorstellen indienen en stemmen tegen inkoop van eigen aandelen als het bedrijf onvoldoende investeert in verduurzaming. Neem elektriciteitsproducenten, die vaak veel ambitieuzer inzetten op duurzame energie dan fossiele-energiebedrijven. Volgens een recente inventarisatie heeft bijna de helft van hen zich al gecommitteerd aan de doelstelling van netto nul procent CO2-uitstoot. Engagement van pensioenfondsen bij zulke grootverbruikers kan de noodzakelijke transitie versnellen.

Niet meer beleggen in fossiele-energieproducenten is dus een verstandige strategie voor pensioenfondsen. Anders dan critici beweren, heeft de verkoop van aandelen in fossiele-energiebedrijven géén belangrijke invloed op de beleggingsprestaties van fondsen. Als de opwarming van de aarde tot 1,5°C beperkt wordt, heeft dat een negatieve invloed op de financiële prestaties van fossiele bedrijven. Bovendien heeft engagement in deze late fase van de energietransitie weinig kans van slagen. Maar als flink wat pensioenfondsen hun desinvestering aanvullen met een doelgerichte strategie van engagement met grootverbruikers, kunnen desinvesteren en engagement samen helpen de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C.Des

Piet Sprengers is manager duurzaamheidsstrategie en beleid bij ASN Bank in Den Haag. Bert Scholtens is hoogleraar duurzaam bankieren en financieren bij de Rijksuniversiteit Groningen en de University of St Andrews.

Delen op: